homepage Stichting voor Kamermuziek

Toelichting Animato kwartet (Nederland)

J. Haydn (1732-1809) : Strijkkwartet opus 33 no. 1 in b kl.t. (1781)
  • Allegro moderato
  • Scherzo - Trio
  • Adagio ma non troppo
  • Finale. Rondo, Presto
Haydn heeft in zijn lange leven ook een lange muzikale weg afgelegd. Begonnen in het galante tijdperk van de Rococo groeide hij uit tot de grote pionier van het classicisme in de muziek, speciaal in zijn symfonieën en strijkkwartetten. Zijn liefst 76 kwartetten geven een goed overzicht van deze gestage groei.
De serie van 6 kwartetten uit 1772, de zogenaamde “Sonnenquartette”, betekenden een belangrijke stap in Haydns ontwikkeling van het genre strijkkwartet op het traject van de verpozingsmuziek (“Divertimenti”) en dansmuziek naar volwassen musiceer- en luistermuziek. Na deze werken, waarin Haydn met de polyfone zelfstandigheid van de vier kwartetstemmen experimenteerde, liet hij deze kunstvorm negen jaar rusten: de opera eiste zijn aandacht op. Maar de opdracht van groothertog Paul van Rusland was voldoende om het kwartetvuur bij Haydn weer te ontsteken. Dat Haydn zijn experimenteerlust nog niet kwijt was bleek uit zijn mededeling dat hij deze zes “Russische” kwartetten uit 1781/82 op een “heel nieuwe, bijzondere manier“ had geschreven. Dat “nieuwe en bijzondere” vond in Haydns tijdgenoot Mozart een grote bewonderaar, getuige de zes “Haydn-kwartetten” die hij later aan zijn vriend opdroeg.
Vanwaar deze bewondering? Men hoeft alleen maar naar het begin van het eerste deel van opus 33 no. 1 te luisteren om te horen hoe hier de vier instrumenten “naar alle vier windrichtingen uiteen gaan, zodat het onbegrijpelijk lijkt dat Haydn ze steeds terug vangt” (een uitspraak van een andere bewonderaar: Béla Bartók). De polyfonie van de Sonnenkwartetten heeft in alle vier delen plaats gemaakt voor een doorzichtig spel met motieven. Later zou Haydn ook nog de hoofdvorm met twee thema’s ontwikkelen.

Leoš Janáček (1854-1928): strijkkwartet no. 2 “Intieme Briefe” (1928)
  • Andante - Con moto - Allegro
  • Adagio - Vivace
  • Moderato - Andante - Adagio
  • Allegro - Andante - Adagio
Ook in huiselijk kring kon de Tsjechische componist Leoš Janáček niets meer verbergen. Na een ruzie op Nieuwjaarsdag 1928 was ook dáár de al vele jaren durende heimelijke liefde van de 78-jarige, ongelukkig gehuwde meester voor de veel jongere Kamilla Stösslová eindelijk doorgedrongen. Waarom dus zijn diepste gevoelens niet openlijk in een muzikaal gewaad kleden?
“Liefdesbrieven”, zo zou het tweede strijkkwartet, waaraan Janáček eind januari 1928 (zijn sterfjaar!) begon, oorspronkelijk heten. Maar “waarom mijn gevoelens aan domkoppen prijsgeven?” aldus de componist, die de titel daarop wijzigde in “Intieme Brieven”. De subjectiviteit straalt je uit elke maat van dit vlammende werk tegemoet. Oorspronkelijk wilde de verliefde componist de altviool zelfs vervangen door de “viola d’amore” uit de Barok. In dit werk verenigt zich de dramaticus Janáček van de grote opera’s (“Jenufa”) zich met de man van de originele, soms schokkende moderniteit in zijn orkest- en kamermuziek. Het kwartet heeft de gebruikelijke vier delen. Maar zoek niet naar traditionele vormschema’s!
Let in het grillige eerste deel met steeds wisselende tempi op de vele motiefherhalingen en de korte, soms ontroerend-Slavische melodie-fragmenten. Het tweede deel (adagio) biedt meer ontspanning: de altviool kan hier vrijuit zingen. In het onrustige middengedeelte speelt Janáček weer met motiefherhalingen in allerlei tempi. Het derde deel begint met een soort Russisch wiegenliedje; dit deel is beslist het meest romantisch getint. Een woeste polka begint en eindigt de hevige finale, hartstochtelijk, soms lyrisch, soms wild en vitaal: een soort dubbelportret van Janáček en zijn geliefde.

Robert Schumann (1810-1856): strijkkwartet in a kl.t. opus 41 no. 1 (1842)
  • Introduzione. Andante espressivo - Allegro
  • Scherzo. Presto
  • Adagio
  • Presto
Een golf van scheppingsdrift overspoelde de labiele Schumann toen zijn geliefde vrouw Clara na een lange piano-tournee door Duitsland en Denemarken weer thuiskwam. In zijn dagboek staat: “Nu komen betere tijden”. Kort daarna begon hij “op een gelukkige dag” aan wat het eerste van drie strijkkwartetten zou worden en tevens de start was van het jaar der kamermuziek, 1842, na het lieder-jaar 1840 en het jaar der symfonische muziek (1841). Is het derde kwartet het meest dankbaar voor strijkers (Schumann was pianist!), deze eersteling doet qua inspiratie daar niet voor onder. De langzame inleiding in a klein lijkt geïnspireerd door Schumanns Bach-studies, maar in het volgende allegro (merkwaardig genoeg in F groot) is Schumann weer geheel zijn romantische zelf. Men voelt de inspiratiestroom: het stuwende hoofdthema levert steeds nieuwe motieven. Maar wat belangrijk is: Schumann houdt het geheel in de hand, de doorwerking is bewust kort gehouden. In het Scherzo wordt de geest van zijn vriend Mendelssohn over Schumann vaardig, maar Schumann is feller, geen elfen maar kobolden, met als rustpunt een chromatisch verglijdend trio. Het Adagio is een eindeloze zang, waarbij de begeleiding van de altviool soms pianopassages suggereert. Een scherp contrast hiermee vormt de voortstormende Finale met zijn alomtegenwoordige markante thema dat tegen het slot even raadselachtig stilvalt vóór de laatste stormloop.

Peter Visser

terug