homepage Stichting voor Kamermuziek

Toelichting ATOS TRIO (Duitsland)
                 met Shirley Brill, klarinet

C. Debussy Pianotrio in G (1880)
  • Andante con molto allegro
  • Scherzo. Moderato con allegro
  • Intermezzo. Andante espressivo
  • Finale. Appassionato

Weinig muziekkenners zullen een verband zien tussen de typisch Franse componist Claude Debussy en zijn oudere Russische collega Tsjaikovski. En toch is er een link tussen deze twee componisten, n.l. via de rijke Russische weldoenster en kunstkenner Madame Nadezjda von Meck. Zij was het die Debussy’s pianoleraar aan het Parijse Conservatoire vroeg of hij nog een talentvolle leerling wist voor haar huistrio. Debussy viel zó in de smaak dat hij met haar een reis naar Rusland maakte in 1882. Maar eerst ontspande hij zich in de periode 1879/80 in de villa van zijn “werkgeefster” nabij Florence.
Daar ook ontstond het aan madame Von Meck opgedragen pianotrio in G, dat de onbekommerde sfeer van die tijd ademt. Hier nog geen spoor van de latere baanbreker Debussy, die met zijn “impressionisme” de bijl zette aan de wortels van het traditionele harmonische systeem. Weliswaar hanteert de 18-jarige componist het gebruikelijke vierdelige vormschema zeer vrij, maar qua stijl staat deze muziek nog dicht bij oudere meesters als Fauré (invloed van diens vroege liederen) en Massenet. Soms horen we even een glimp van de Parijse café-chantant muziek (het tweede deel) waaraan Chabrier en Satie zich laafden.

G. Fauré Pianotrio in d opus 120 (1922-23)
  • Allegro, ma non troppo
  • Andantino
  • Allegro vivo

De 79-jarige Fauré realiseerde zich in 1923 maar al te goed: lang zou hij niet meer gebruik kunnen maken van zijn door zwakke longen geteisterde lichaam. De geest van deze gepensioneerde directeur van het Parijse conservatorium, tijdens de eerste wereldoorlog net zo’n “musicien français” als Debussy maar wel tegen een verbod van Duitse muziek aan het Conservatoire, was evenwel nog ongebroken, gesterkt door een late erkenning. En zo ontstonden kort voor zijn dood nog het strijkkwartet en het pianotrio in d klein.
Het is aan dit evenwichtige, bij vlagen nog verrassend vitaal klinkende trio niet te horen dat Fauré zijn inspiratie voor de poorten van de hel vandaan moest slepen. Niet alleen zijn longen maar ook zijn oren lieten hem in de steek. Maar het innerlijk oor van Fauré had hierdoor niet geleden: we danken aan dat feit één van de mooiste cellothema’s uit de literatuur, een thema dat zijn stempel drukt op het eindeloos voortzingende eerste deel. Even nobel is de allure van het daaropvolgende andantino met zijn processieachtig voortschrijdende harmonieën. Na deze twee tamelijk rustige delen verrassen het élan, de pianovirtuositeit en de gedurfde samenklanken van de finale des te meer. Het spetterende einde - een echte applaustrekker - laat duidelijk horen: deze grijsaard gaf zich niet zomaar gewonnen.

O. Messiaen Quatuor pour la fin du temps (1941)
  • Liturgie de cristal
  • Vocalise, pour l'Ange qui annonce la fin du Temps
  • Abîme des oiseaux
  • Intermède
  • Louange à l'Éternité de Jésus
  • Danse de la fureur, pour les sept trompettes
  • Fouillis d'arcs-en-ciel, pour l'Ange qui annonce la fin du Temps
  • Louange à l'Immortalité de Jésus

“Ik zag een engel vol kracht, neerdalend uit de hemel, omgeven door een wolk, met een regenboog op zijn hoofd. Zijn gezicht was als de zon, zijn voeten als vuurzuilen.” Deze regels uit de Openbaring van de Heilige Johannes dienden in 1941 de zeer religieuze Olivier Messiaen als inspiratie voor één van de meest baanbrekende kamermuziekwerken uit de laatste honderd jaar: het “Quatuor pour la fin du temps”.
Messiaen, evenals Fauré en Debussy een “musicien français”, betaalde een zware tol voor zijn Frans-zijn: hij schreef dit werk in gevangenschap, in de barak van Stalag VIIIA, een krijgsgevangenenkamp bij Görlitz, thans een Pools-Silezische stad. Messiaen over de première op 15 januari 1941: “De ijzig koude Stalag was bedolven onder de sneeuw. We waren met 30.000 gevangenen, vooral Fransen. De instrumentalisten speelden op kapotte instrumenten; de cello van Étienne Pasquier had maar drie snaren, de toetsen van mijn piano kwamen rechts niet meer omhoog. Ik schreef het werk voor de instrumenten en spelers die voorhanden waren: viool, klarinet, cello en piano”. En verderop: “ In gevangenschap gaf het gebrek aan voedsel mij gekleurde dromen; ik zag de regenboog van de Engel en vreemde wervelende kleuren”. Dit laatste is van belang omdat de kleurgevoelige Messiaen bij bepaalde samenklanken kleurencombinaties zag: dit fenomeen gebruikte hij in zijn composities, dus ook in het Quatuor.
Het is ondoenlijk om de rijkdom van dit unieke achtdelige werk in kort bestek te beschrijven. Uit nood geboren (repetitiemogelijkheden!) beperkte de componist zich soms tot compleet eenstemmige delen: de bij Messiaen geliefde vogelgeluiden van de soloklarinet in deel III (“Abîme des oiseaux”) en de hele kwartetbezetting in het naar complexe Indiase ritmiek neigende “Danse de la fureur” (de titel spreekt voor zichzelf). Deel vijf en deel acht zijn lofzangen op Jezus, die door pianist (tevens groot organist) Messiaen zelf met respectievelijk cello en viool konden worden ingestudeerd. Het vierde deel “Intermède” heeft een extravert scherzokarakter, contrasterend met de welhaast kosmische religiositeit van de andere delen.

Peter Visser

terug