NIEUWS
|
|
PROGRAMMA 2024/25
|
|
PROGRAMMA 2025/26
|
|
KAARTVERKOOP |
 |
WIE ZIJN WIJ |
ARCHIEF |
JUBILEUM 100 JAAR |
LINKS |
|
adverteerders: |
|
|
Toelichting BORODIN KWARTET
Alexander Borodin (1834-1887): strijkkwartet no. 2 in D gr.t.
• Allegro moderato
• Scherzo. Allegro
• Nocturne. Andante
• Finale. Andante - Vivace
Het is vanzelfsprekend dat het Borodin Kwartet een programma dat is gewijd aan Russische componisten opent met een werk van zijn naamgever, Alexander Borodin. Wij kennen deze Rus vooral door zijn levenswerk, de opera ”Prins Igor”. Daarnaast componeerde Borodin nog twee symfonieën, kamermuziek, liederen en pianowerken. Dit lijkt niet bijzonder, maar Borodin leefde een dubbelleven: naast componist was hij één van de meest vooraanstaande chemici van zijn tijd. Voeg daarbij dat deze goedhartige man ook nog op de bres stond voor de rechten van vrouwelijke studenten en men verbaast zich dat er in het chaotische huisgezin van de Borodins zoveel meesterwerken konden ontstaan.
Borodin maakte deel uit van een vijftal componisten die het Russische element in de muziek wilden benadrukken en door tijdgenoten “Het machtige hoopje” werden genoemd. Hun tegenstanders waren o.a. Tsjaikovski en Rubinstein, die men verweet te veel Westerse invloeden in hun muziek toe te laten.
Borodins tweede strijkkwartet uit 1881 is typische “feel good-music”, zonnig, melodieus, spontaan (weinig polyfonie) en herkenbaar Russisch. Muzikale architectuur is niet Borodins sterkste punt, maar melodiek en kleur (eerste deel en de befaamde Notturno), temperament en vaart (het scherzo en de mousserende finale) en Tsjaikovski-achtige charme (walsfragment scherzo) compenseren dit ruimschoots.
Dmitri Sjostakovitsj (1906-1975): strijkkwartet no. 8 in c kl.t. opus 110
• Largo
• Allegro molto
• Allegretto
• Largo
• Largo
“ik schrijf een kwartet, dat voor niemand enig nut zal hebben. Ik dacht dat er na mijn dood wel niemand zal zijn die een werk ter nagedachtenis van mij zal componeren. Daarop besloot ik zelf zo’n werk te maken.”
Aldus componist Dmitri Sjostakovitsj in een brief aan zijn vriend Isaak Glikman. En aan zijn dochter verklaarde hij: “Ik heb dit kwartet aan mijzelf opgedragen”. Gelukkig heeft de componist zijn zelfmoordplannen, waarmee hij na het voltooien van dit werk rondliep, nooit uitgevoerd.
De schaduw van persoonlijk leed, verlies en oorlog ligt zwaar over het achtste strijkkwartet, in juli 1960 in drie dagen tijd geschetst. Sjostakovitsj vertoefde toen in Dresden voor het schrijven van muziek bij een oorlogsfilm. De ruïnes van deze eens zo prachtige stad hadden op hem een beklemmende werking. Zodoende is dit werk, ook bekend door de strijkorkestbewerking van violist/dirigent Rudolf Barshai, zowel een zelfportret als een anti-oorlogspamflet geworden; uiteindelijk droeg de componist het werk, waarvan de vijf delen in elkaar overgaan, op aan “de slachtoffers van oorlog en fascisme”. Het zit vol citaten uit eigen werk, zoals de “Jiddische” finale van het pianotrio in deel twee, het beginthema van het eerste celloconcert in deel drie en een aria uit de opera “Lady Macbeth van Mtsensk” (welk werk door het ongenoegen van dictator Stalin Sjostakovitsj bijna noodlottig werd) in het vierde deel. Het kwartet is één aangrijpende klacht: luister naar de hoge cellomelodie in het vierde deel. Het laatste largo brengt de berusting. Deel twee (een obsederende toccata) en drie (een cynische wals) tonen Sjostakovitsj’ grimmige humor.
Peter Iljitsj Tsjaikovski (1840-1893): strijkkwartet no. 2 in F gr.t. opus 22
• Adagio-Moderato assai
• Scherzo. Allegro giusto
• Andante ma non tanto
• Finale. Allegro con moto
Tsjaikovski verklaarde, dat hij het tweede strijkkwartet “moeiteloos, bijna zonder onderbreking” had neergeschreven. Dat is duidelijk te horen in deze muziek (winter 1873/74), die niets heeft van de gekwelde Peter Iljitsj die we kennen uit de laatste symfonieën. De componist stond aan het begin van zijn aanvankelijk moeizame carrière (zijn latere weldoenster mevrouw Von Meck was nog niet in beeld) en zijn persoonlijke problematiek was na de eerste zenuwcrisis in 1866 wat op de achtergrond geraakt.
Tevens lijkt dit kwartet te willen bewijzen, dat de leden van “Het machtige hoopje” ongelijk hadden. Zonder direct volksliederen te citeren is deze muziek doortrokken van Russische dans en folklore. Bovendien durft Tsjaikovski na het schrijven van zijn eerste kwartet hier de geijkte paden te verlaten: zo aarzelt de langzame inleiding met het vaststellen van de toonsoort waarna het eerste thema uit een harmonische mist lijkt op te duiken. Het charmante scherzo is met zijn zevenkwartsmaat een novum in de muziekliteratuur. Het andante heeft vooral in het spannende middendeel even trekjes van de dramatische en Russisch-melancholieke Tsjaikovski terwijl de componist in de spetterende finale bewijst dat een fuga niet schools hoeft te zijn.
Peter Visser
terug
|