homepage Stichting voor Kamermuziek

Toelichting CORNEILLE PIANO KWARTET (Nederland)

Moshe Weinberg Strijktrio opus 48 (1950)
  • Allegro con moto
  • Andante
  • Moderato assai

Componist Moshe Weinberg heette eigenlijk Mieczyslav Weinberg. Hij werd geboren in Warschau, maar moest in 1939 vluchten voor het oorlogsgeweld, eerst naar het Russische Minsk en daarna naar Oezbekistan (Tasjkent). Het was te danken aan de Russische componist Sjostakovitsj, die Weinbergs eerste symfonie bewonderde, dat Weinberg zich in 1943 in Moskou kon vestigen, waar Sjostakovitsj zijn vriend en beschermer werd, wat voor een Joodse componist in Sovjet-Rusland niet overbodig was.
Invloeden van Sjostakovitsj vindt men zeker in het strijktrio van deze zeer vruchtbare componist (150 werken waaronder 17 strijkkwartetten). Maar dan wel een “Sjostakovitsj-light”, opvallend sonoor, met sporen van Joodse volksmuziek, waarbij het derde deel een knipoog is naar de dodendans uit Sjostakovitsj’ befaamde pianotrio. Het eerste deel begint dansend licht maar eindigt in een klaagzang, waarbij het lyrische andante met zijn lange melodie achtereenvolgens in viool, alt en cello mooi aansluit.

Gabriel Fauré (1845-1924): pianokwartet no. 1 in c kl.t. opus 15 (1879)
  • Allegro molto moderato
  • Scherzo, Allegro vivo
  • Adagio
  • Allegro molto

Hij was een bescheiden mens, de Franse componist Gabriel Fauré, maar wel een sterke persoonlijkheid, die het na zijn organistenloopbaan in de provincie en later in Parijs tot leraar en later zelfs tot directeur van het beroemde Parijse Conservatoire National schopte. De meeste muziekliefhebbers kennen wel zijn verfijnde liederen en zijn sonore Requiem. Maar was Fauré dan weliswaar geen wilde romanticus á la Berlioz, hij bezat zeker wel temperament. Een jeugdig élan en muzisch vuur werd door de componist meesterlijk in bedwang gehouden in zijn eerste pianotrio, dat voor Fauré opvallend extravert en van een directe zeggingskracht is, onder meer door zijn markante thematiek.
Het eerste thema met zijn brede melodie in de strijkers, begeleid door forse piano-akkoorden, zet zich direct in je geheugen vast. De lyrische herhaling in de viool brengt ons bij de zachtmoedige Fauré die we kennen van het Requiem en die ook in het door de drie strijkers wandelende tweede thema tot ons spreekt. Hoewel Fauré vooral organist en geen bekend piano-virtuoos was klinkt de pianopartij vooral in het scherzo uitgesproken briljant. Dit lichte scherzo met zijn opvallende groepering van steeds drie maten en zijn harmonisch boeiende trio is een voltreffer, evenals de aangrijpende klaagzang van het adagio, waarna de onstuimige dans van de finale (een opgewekt mineur!) het emotionele evenwicht herstelt.

Robert Schumann (1810-1856): pianokwartet in Es gr.t. opus 47 (1842)
  • Sostenuto assai – Allegro ma non troppo
  • Scherzo: Molto vivace
  • Andante cantabile
  • Finale: Vivace

Ook al leed hij van tijd tot tijd aan depressies en speelde de nervositeit hem vaak parten, toch was componist Robert Schumann in de eerste jaren van zijn huwelijk (1840-1843) doorgaans een gelukkig mens. Niet alleen de inspirerende aanwezigheid van zijn vrouw, pianiste Clara Schumann, maar ook zijn eigen niet aflatende inspiratie stuwde zijn werkkracht hoog op. Opvallend was hierbij, dat de romanticus Schumann heel gedisciplineerd ieder jaar een nieuw compositorisch uitgangspunt koos. 1840 was het jaar van de grote liedercycli, 1841 van de symfonische werken en 1842 was vrijwel geheel gewijd aan de kamermuziek, waaronder drie strijkkwartetten en het befaamde pianokwintet.
De roem van dit kwintet is er merkwaardig genoeg de oorzaak van geweest dat het pianokwartet voor viool, alt, cello en piano beduidend minder wordt gespeeld. Begrijpelijk (de treurmars uit dit kwintet heeft Schumann nooit overtroffen), maar niet geheel terecht. Het pianokwartet weerspiegelt Schumann in zijn gelukkigste periode: opvallend evenwichtig, vol energie en boordevol invallen die evenwel nooit tot chaos leiden. Geen wonder dat Schumanns lievelingsinstrument, de piano, hierin een hoofdrol speelt.
Na een ernstige langzame inleiding waaraan Beethoven niet vreemd is, ontmoeten we Schumanns dubbelnatuur, zoals hij die in zijn muziekgeschriften opvoerde: de strijdbare Florestan en de zachtmoedige Eusebius. Florestan zet het motto van dit deel neer met vier forse akkoorden, waarna de piano het thema met verfijnde achtsten-passages (Eusebius) completeert, een thema dat het hele eerste deel beheerst. Er is nauwelijks ruimte voor een zangthema en ook de lyriek van liedcomponist Schumann in de doorwerking moet al snel voor de dynamiek van Florestan wijken. In het scherzo ontmoeten we Schumanns vriend Mendelssohn met zijn verfijnde elfenmuziek, die soms koboldachtig in de twee trio’s (het eerste zangerig, het tweede met gewaagde harmonieën en syncopen) weer opduikt. Eusebius is volop aanwezig in het andante cantabile met zijn onroerende cello-solo, later overgenomen door de viool. De finale sluit weer aan bij het eerste deel met zijn markante akkoorden en verfijnd fugatisch passagewerk.

Peter Visser

terug