homepage Stichting voor Kamermuziek

Toelichting Quartetto di Cremona (Italië)

Luigi Boccherini(1743-1805), Strijkkwartet opus 2 no.6 in C gr.t (1761)
  • Allegro con spirito
  • Largo
  • Minuetto e Trio
Wie denkt aan de Italiaanse componist Luigi Boccherini, denkt direct aan het bekende menuet. Bij een productie van over de honderd (!) strijkkwartetten zou men snel geneigd zijn te denken dat dit menuet uit een dergelijk werk stamt, maar deze klassieke “hit” stamt uit één van zijn ook talrijke strijkkwintetten.
De vader van de jonge Luigi uit Lucca was contrabassist. Maar zijn zoon koos voor de cello, waarop hij al snel uitblonk. Na een korte carrière in Italië trok hij via de Spaanse ambassadeur de aandacht van het Spaanse hof. Reeds op zijn achttiende jaar verhuisde hij naar Madrid, waar hij met onderbrekingen tot zijn dood woonde. Maar de veelvuldig bewierookte hofcomponist ervoer ook de grillen van de koninklijke macht: hij viel in ongenade (lees: werd te brutaal) en leefde zijn laatste jaren in armoede.
Boccherini is een interessante overgangsfiguur, die de brug vormt tussen de zogenaamde Mannheimer school (waar o.a. Mozart in de leer ging) en de kwartetten van Joseph Haydn, die hij in Madrid leerde kennen. Het zesde kwartet uit zijn opus 2 (een goede werk-catalogus bracht de componist nooit tot stand) dateert van vóór die tijd, uit het jaar dat hij naar Madrid verhuisde (1761). Toch vindt men in het eerste deel van dit werk al duidelijk twee thema’s, zoals later bij Haydn. Dit robuuste deel heeft ook al een soort doorwerking en vormt bijna de helft van het kwartet, dat wordt gecompleteerd door een contrasterend, in zichzelf gekeerd Largo en een opgewekt menuet. Opvallend in de laatste twee delen is de rol van de cello: Boccherini verloochent zijn afkomst niet en is hiermee wellicht zelfs Haydns voorbeeld geweest.

Guiseppe Verdi (1813-1901), Strijkkwartet in e kl.t. (1873)
  • Allegro
  • Andantino
  • Prestissimo
  • Scherzo Fuga. Allegro assai mosso
Daar zat hij dan in zijn luxe hotel, Guiseppe Verdi, wachtend op de Napelse première van zijn tot dan zo succesvolle opera Aïda. Zijn prima-donna, de zangeres Teresa Stolz, was ziek geworden. In de periode gedwongen rust deed Verdi evenwel iets wat hij nooit had gedaan en ook nooit meer zou doen: een strijkkwartet schrijven. Hij stond er zelf wat dubieus tegenover: “Het kwartet is een plant, die niet goed tegen het Italiaanse klimaat kan”. Maar later corrigeerde hij ietwat laconiek: “Ik weet niet of het kwartet mooi of lelijk is, maar het ís een kwartet”. En daarin had de componist gelijk: in dit werk beheerst Verdi de kwartettechniek op een bewonderenswaardige manier, zonder zijn opera-herkomst te verloochenen.
Luister in het eerste deel naar de fraaie contrasten tussen twee zangerige thema’s: het melancholieke begin en het hemelse tweede thema, met daartussen virtuoze motorische passages In de reprise “vergeet” Verdi economisch zijn eerste thema dat de hele doorwerking al bepaalde. Het daarop volgende Andantino is een betoverend deel, zwevend tussen operacantilene en langzame wals, weer doorspekt met duivels moeilijke motoriek. Het prestissimo voortjagende scherzo mondt uit in een heerlijke serenade door een tenor met een gitaar (cello met strijkers-pizzicati), terwijl de voortrazende fuga (een voorstudie voor de slotfuga van zijn “Falstaff”?) maar weinig tijd geeft op adem te komen. Maar wat een muziek!

Ottorino Respighi (1879-1936): strijkkwartet in D gr.t. (1907)
  • Allegro moderato
  • Tema con variazioni. Andante
  • Intermezzo. Lento – Allegretto vivace
  • Finale. Allegro vivace
Veel muziekliefhebbers zullen bij het lezen van de naam Respighi niet direct denken aan een strijkkwartet, maar aan kleurrijke, door Rome geïnspireerde orkestrale schilderijen als “Fontana di Roma” en “Pini di Roma”. Maar Ottorino Respighi, zoals deze componist voluit in sonoor Italiaans heet, schreef behalve andere kamermuziek ook acht strijkkwartetten, waaronder het deze avond te spelen kwartet in D groot, een bij ons zelden te beluisteren werk. En dat is jammer.
Respighi is namelijk niet alleen in zijn orkestmuziek (waaronder ook nog orkestsuites en balletten) een tovenaar met kleuren, maar past deze vaardigheid ook met succes toe in het kwartetgenre. Toch zal het even wennen zijn: de impressionistische kleurenpracht is in dit vroege werk vervangen door een sterk modulerend laatromantisch klankpatroon dat men aandachtig moet beluisteren. Maar ook de latere Respighi hoor je al in de fraaie ijle vioolmelodie van het begin en in de verfijnde samenklanken. Kernachtige momenten vinden we pas halverwege het eerste deel en tegen het slot van het Andante met variaties. Het Intermezzo laat, na een rustige inleiding, een licht voorbijsnellend scherzo horen dat halverwege opeens als “trio” een fraai opstijgend melodisch fragment laat horen. De finale biedt onverwacht een groot contrast met het voorgaande: een uitbundig Napolitaans volksfeest vol verrassende wendingen en gedreven motoriek. Ook dat is Respighi.

Peter Visser

terug