homepage Stichting voor Kamermuziek

Toelichting VON ECKARDSTEIN & FRIENDS

E. Elgar: Pianokwintet opus 84 in a kl.t. (1918)
  • Moderato – Allegro
  • Adagio
  • Andante – Allegro

We worden in ons land niet verwend met uitvoeringen van het werk van de Engelse componist Edward Elgar. In zijn land vereerd als één der groten (hij werd door koningin Victoria in de adelstand verheven) is hij bij ons vooral bekend om zijn Enigma Variaties en de “Land of Hope and Glory”-melodie uit een mars.
Elgar bestempelen als een “Engelse Brahms” is voorbijgaan aan zijn originaliteit. Zonder vastomlijnde stijlkenmerken te kunnen noemen is zijn werk typisch Engels: beheerst, met een gevoelsrijkdom die zich nooit opdringt. Elgar zelf was, mede door zijn eenvoudige “provinciale” afkomst uit een dorpje niet ver van Worcester, niet iemand die de publiciteit zocht. Vandaar zijn moeizame carrièrestart: hij besteedde veel tijd aan zelfstudie en bespeelde naast andere instrumenten vooral de viool in kleine muziekgroepjes en orkesten en het orgel in diverse kerken. In 1889 kwam de ommekeer, toen hij zijn vrouw Alice Roberts ontmoette. Zij is de aan zichzelf twijfelende Edward steeds door dik en dun blijven steunen, ook al voelde deze zich ondanks eerbewijzen en zijn professoraat aan de universiteit van Birmingham vaak miskend.
Het einde van de eerste wereldoorlog vormde tevens het einde van een voor de componist gelukkige tijd. In 1920 stierf Alice, de grote steun en ruggengraat van de componist, Edward Elgar radeloos en zonder inspiratie achterlatend. In diverse werken uit 1918/19, onder meer het prachtige celloconcert, hoort men de onrust binnensluipen. Na Alice’s dood heeft de eenzame componist nog tot 1934 geleefd maar nauwelijks meer gecomponeerd. Maar hoeveel kamermuziek danken we niet aan die laatste twee jaar van inspiratie: onder meer de grote vioolsonate, het strijkkwartet en het pianokwintet in a klein.
De ziekte van Alice lijkt als een schaduw over laatstgenoemd werk uit 1918 te liggen. Het eerste deel begint met een hortend ritme in de strijkers, die daarna een schrijnende klacht laten horen. Na een snellere, motorische overgang (Brahms!) klinkt als een soort tweede thema een onbestemde melancholieke dans. Uit een veelheid van ingrediënten schept Elgar een geheel in een originele vorm die maar zijdelings met de traditionele sonatevorm te maken heeft. Het adagio begint als een gedragen, ietwat archaïserende hymne. Hierop volgt een gedeelte dat lijkt terug te grijpen op de klacht van het eerste deel, vooral in de cello, die vanaf daar een belangrijke rol speelt. Na een korte terugkeer van het begin stuwt Elgar het tempo op naar een huiveringwekkende climax, waarna het adagio uiteindelijk pianissimo uitsterft. Het derde deel lijkt een voortzetting van het kwintet-begin, maar wat volgt is een fraai zingend allegro waarin de piano nu eindelijk ook eens virtuoos kan schitteren. Dit majeur-deel heeft een meer positief karakter maar ook mysterieuze elementen zoals de transformatie van het trio-begin in een koraal en een slepende wals. Een veelheid aan invallen, door Elgar deskundig en spannend gebundeld.

R. Schumann Pianokwintet opus 44 in Es gr.t. (1842)
  • Allegro brillante
  • In modo d'una marcia. Un poco largamente
  • Scherzo: Molto vivace
  • Allegro ma non troppo

Schumann en de piano: een twee-eenheid. Afgezien van een korte rechtenstudie was het de piano, die Schumanns jonge jaren domineerde, ook nadat hij door een te geforceerde studie zijn rechterhand gedeeltelijk verlamde. De werken die hij in zijn eerste compositorische periode (1830-1840) schreef waren vrijwel zonder uitzondering voor zijn lievelingsinstrument.
Schumann was een romanticus, een gevoelsmens. Maar hij hield als compensatie ook van structuur. Zo wijdde hij zich ieder jaar aan een bepaald genre: 1840 aan de liedkunst, 1841 aan symfonisch werk en 1842 de kamermuziek. Na een verwarrend begin van dit jaar, waarin hij zijn geliefde vrouw Clara, eminent pianiste, vaak moest missen vanwege haar concertreizen, schreef hij in april, toen hij haar aan het eind van haar Deense tournee tegemoet reisde: “Nu komen betere tijden”.
En die tijden kwamen. Eerst dompelde de geïnspireerde Schumann zich onder in de strijkersklank: binnen een paar maanden ontstonden drie strijkkwartetten. Maar hoewel het schrijven van deze werken hem veel voldoening schonk miste hij ook iets: op de achtergrond lonkte zijn piano. Op 24 september bestelde hij muziekpapier en begon te werken aan wat misschien zijn mooiste kamermuziekwerk is geworden: het pianokwintet in Es groot, bij het schrijven waaraan hij zich “ijverig en gelukkig” (dagboek) voelde.
Als uit graniet gehouwen staat daar het beginthema, dat direct met de deur in huis valt en door het lyrische tweede thema (fraaie afwisseling van cello en altviool) nauwelijks kan worden verdrongen. De treurmars met zijn twee trio’s –de eerste met een fraai zingende vioolmelodie, de tweede met stormachtige pianopassages- behoort tot Schumanns meest geniale ingevingen. Het scherzo, ook weer met twee trio’s, is een opgewekt en grillig Schumann-spel, terwijl de finale de cirkel grandioos sluit door in het slot-fugato het finalethema met het markante beginthema te combineren.

Peter Visser

terug