NIEUWS
|
|
PROGRAMMA 2024/25
|
|
PROGRAMMA 2025/26
|
|
KAARTVERKOOP |
 |
WIE ZIJN WIJ |
ARCHIEF |
JUBILEUM 100 JAAR |
LINKS |
|
adverteerders: |
|
|
Toelichting JERUSALEM KWARTET (Israël)
Joseph Haydn (1732-1809): Strijkkwartet in G, opus 77 no.1 (1799)
• Allegro moderato
• Adagio
• Menuetto. Presto
• Finale. Presto
1799 was een belangrijk jaar in de geschiedenis van het strijkkwartet. Zowel de 67-jarige Joseph Haydn als zijn weerbarstige leerling Ludwig van Beethoven werkten aan een serie kwartetten in opdracht van de jonge mecenas en amateurmusicus Vorst Lobkowitz. Beethovens eerste kwartetten opus 18 verschenen in 1801, de laatste twee voltooide kwartetten van Haydn in 1802. Geen wonder dat in deze composities wederzijdse invloeden zijn te bespeuren.
“De wereld bewijst mij veel eer wegens de vurigheid van mijn laatste werken – maar niemand zal willen geloven hoeveel moeite het me kost ze te scheppen”. Dat schreef Haydn aan zijn uitgever Breitkopf , uitgeput na het werk aan het oratorium “Die Schöpfung”. Uitgeput, maar zeker niet uitgeblust. Men staat versteld van de kracht en inventiviteit die het strijkkwartet in G uit 1799 uitstraalt. Dit werk op de drempel van de nieuwe eeuw wijst in het menuet al vooruit naar Beethoven, maar toont verder voor honderd procent de late, zelfbewuste Haydn van de Londense symfonieën. Het eerste deel met zijn alom tegenwoordige verende marsthema en zijn uitgebreide doorwerking kent geen moment van zwakte. De sereniteit en diepte van de Schöpfung-aria’s vinden we in de prachtige unisono-melodie van het adagio. En na het genoemde menuet met zijn verrassend folkloristisch stampend trio horen we in de finale met zijn heerlijk burlesk thema Haydn op zijn meest ontspannen en geïnspireerde momenten.
Béla Bartók (1881-1945): Strijkkwartet no. 6, Sz. 114 (1939)
• Mesto – Vivace
• Mesto – Marcia
• Mesto – Burletta
• Mesto – Molto tranquillo
Om het zesde en laatste kwartet van de grote Hongaar Béla Bartók te begrijpen moet men eigenlijk één bepaalde foto kennen. Het is een foto uit 1940 van Bartók, op de vlucht voor het Nazi-geweld, staande aan de reling van een schip dat hem naar de Verenigde Staten zal brengen, starend over de zee. Hij voorvoelde, dat hij zijn vaderland nooit terug zou zien.
Het zijn deze melancholie, deze angst en woede die in dit beklemmende kwartet uit 1939 visionair hun weerslag hebben gevonden. Dit is de Bartók van zijn laatste meesterwerken: geconcentreerd, Hongaars en toch universeel, persoonlijk zonder geforceerde moderniteit. Alleen de vorm al is uniek: ieder van de vier delen wordt voorafgegaan door een soort motto, dat steeds opnieuw wordt getransformeerd. Op deze eenzame beginmelodie volgt als eerste deel na een abrupte overgang een soms wrang klinkend vivace in sonatevorm, waarvan het tweede thema even een Hongaars getint rustpunt biedt. Het “motto” is in het tweede deel meerstemmig gezet en mondt uit in een grimmige mars met een exotisch trio vol glissandi en pizzicati. In het derde deel is de beginmelodie breder verwerkt en gaat over in de galgenhumor van de “Burletta”, die soms een parodie op een boerendans lijkt met als wonderlijk contrast een middenfragment vol milde melancholie. Een melancholie, die in het elegische slotdeel, geheel gebouwd op het motto-thema, de overhand heeft, ondanks citaten uit het eerste deel.
Johannes Brahms (1833-1897): Strijkkwartet in a kl. t. opus 51 no. 2 (1873)
• Allegro non troppo
• Andante moderato
• Quasi Minuetto, moderato
• Finale. Allegro non assai
Net zo gewetensvol als Dutilleux was zijn Duits-Oostenrijkse collega Johannes Brahms. Er is in dit opzicht een opvallende parallel tussen Brahms’ strijkkwartetten en zijn symfonieën: pas toen de componist het gevoel had zichzelf te hebben gevonden en het métier volledig te beheersen durfde hij zich aan beide genres te wijden. Al componerend overwon hij niet alleen de technische problemen, maar ook de schim van Beethoven, die op zijn vroege werk soms zijn schaduw wierp. De “eerste van Brahms” werd spottend wel eens de tiende van Beethoven genoemd, maar de lyrische tweede symfonie is in alle opzichten volledig Brahms. Weer een parallel met de symfonieën: lijkt de componist in het geconcentreerde eerste kwartet van opus 51 soms een dramatisch gevecht met Beethoven te leveren, in het hierop volgende kwartet in a klein spreekt hij zijn eigen, lyrisch-melancholische, hoewel even geconcentreerde taal.
Toch duurde het rijpingsproces van opus 51 net als bij Dutilleux lang: in 1865 begonnen, kregen de twee kwartetten pas in 1873 hun definitieve vorm. Getuigt het eerste kwartet nog van een worsteling, in opus 51 no. 2 vloeit de melodische stroom vanaf het prachtige heuvellandschap van het beginthema ongeremd, met als hoogtepunt de bitterzoete cantilene van het tweede thema: de “nieuwe” Weense Brahms die afscheid heeft genomen van zijn vaderstad Hamburg. In het tweede deel wordt de peinzende atmosfeer halverwege heftig doorbroken. Het scherzo heeft plaats gemaakt voor een melancholiek soort intermezzo, zeer typerend Brahms, net zo typerend als de hoekige finale die na de zoete majeur-droom aan het slot abrupt in mineur afsluit. Brahms is volgroeid, net als de lange baard die hij vanaf deze tijd draagt.
Peter Visser
terug
|