homepage Stichting voor Kamermuziek

Toelichting Jerusalem Quartet

Felix Mendelssohn-Bartholdy (1809-1847): Strijkkwartet in Es gr.t. no. 1 opus 12
  • Adagio non troppo – Allegro non tardante
  • Canzonetta: Allegretto
  • Andante espressivo
  • Molto allegro e vivace
Het was een gelukkige periode voor de jonge Felix Mendelssohn, de tijd waarin zijn strijkkwartet opus 12 in Es ontstond. Dit kwartet heet het eerste te zijn, maar aan het kwartet in a klein opus 13 begon Mendelssohn al twee jaar eerder. Dat dit jonge genie zich verbijsterend snel ontwikkelde merken we als we de twee kwartetten vergelijken: de echte Mendelssohn horen we direct in dit “eerste” kwartet.
1819 was het jaar waarin de componist Engeland en Schotland bezocht, waar hij de beroemde “Hebriden”-ouverture schetste. Ook andere schetsen maakte de jonge meester op deze reis: hij was behalve componist een fijngevoelig tekenaar en aquarellist. Een musicoloog vergeleek het lijnenspel van Mendelssohns Es groot-kwartet met zijn tekeningen. Maar in dit vroege kwartet zit véél meer: hier is deze jongeman ook de onstuimige avonturier en romanticus en bovenal een rijk en bevlogen mens.
Dit geniale kwartet lijkt aanvankelijk, na de dromerig-tastende inleiding, met het rustige hoofdthema in Biedermeier- vaarwater terecht te komen. Maar al snel raken we in de ban van duistere romantiek van de “Hebriden”. In de doorwerking verschijnt een nieuw smachtend thema dat ook in de finale een rol zal spelen. De volgende Canzonetta is een meesterworp, een subtiel licht intermezzo in de stijl van de Midzomernachtsdroom-muziek. Het expressieve Andante gaat direct over in een als een turbulent scherzo beginnende finale, verrassend in c klein. Als een droom duikt halverwege het smachtende thema uit het eerste deel op, terwijl de coda sereen besluit met het beginthema van het kwartet. De cirkel is rond.

Paul Ben-Haim (1897-1984): Strijkkwartet no. 1 opus 21 (1937)
  • Con moto sereno
  • Molto vivace
  • Largo e molto sostenuto
  • Rondo – Finale (Allegretto commodo)
Ben-Haim staat te boek als een Israëlisch componist. Maar hij werd in München geboren als Jood met de achternaam Frankenburger, was, na zijn studie in München, tot 1931 aan de opera van Augsburg verbonden als dirigent en componeerde tot circa 1938 in verschillende stijlen, van chromatisch- laatromantisch tot de pure modaliteit van Debussy en Ravel. In 1933 vluchtte hij voor de Nazi’s naar het toenmalige Palestina. Hij veranderde zijn naam in de voornaam van zijn vader, Ben (“zoon van”) -Haim. Zijn muzikale ommekeer kwam in 1939, toen hij ging samenwerken met zangeres Braha Zefira, die hem op het spoor van de Joodse en Arabische volksmuziek zette. Daarna was zijn muziek vaak exotisch getint.
In het eerste strijkkwartet merken we van die omslag nog weinig. Wel heeft zijn aanvankelijke chromatiek hier al plaatsgemaakt voor de meer toegankelijke stijl die lonkt naar Ravel (het serene eerste en het langzame derde deel) en Sjostakovitsj (het flitsende scherzo). De bonte, qua thematiek licht folkloristische finale met zijn effectvolle pizzicati, flirt soms met Bartók. En Joods? Het dramatische slot van dit kwartet uit 1937 lijkt het vreselijk lot van zes miljoen Joodse slachtoffers van de tweede wereldoorlog te voorspellen.

Claude Debussy (1862-1918): Strijkkwartet in g kl.t. opus 10 (1893)
  • Animé et très décidé
  • Assez vif et bien rythmé
  • Andantino, doucement expressif
  • Très modéré
“Ik kom er maar niet toe van dit strijkkwartet te maken wat ik zou willen. Ik ben al driemaal opnieuw begonnen”. Aldus de Franse componist Claude Debussy aan zijn vriend en collega Ernest Chausson. Het strijkkwartet-idioom was niet iets wat Debussy van nature lag. Maar zijn creatieve impulsen vol nieuwe ideeën (de “hele toons-toonladder”) overwonnen de taaie materie. En daarmee is dit in Debussy’s oeuvre unieke werk een beslissende mijlpaal geworden op weg naar Nieuwe Muziek, misschien wel te zeer overschaduwd door de kort hierna geschreven revolutionaire “Prélude à L’Après-midi d’un Faune”.
Niet nieuw, maar voor Debussy uniek, is de cyclische vorm, waarbij één motief in allerlei vermommingen door de hele compositie een rol speelt. De ingenieuze transformatie van het markante beginthema is door het hele werk heen goed te volgen. Het beheerst met name het scherzo-achtige tweede deel met zijn fantastische en moeilijke pizzicato-passages (later door Ravel in het scherzo van zijn kwartet nagevolgd) en het begin van de stormachtige, ademloos voortsnellende finale. Minder ruimte voor dit motief is er in het peinzende Andantino, dat in de buurt komt van de grootmeester van het genoemde “cyclische principe”: César Franck. Maar de stille, archaïserende passages halverwege dit deel zijn weer helemaal Debussy.

Peter Visser

terug