homepage Stichting voor Kamermuziek

Toelichting MOZART PIANOKWARTET (Duitsland) met Rick Stotijn – contrabas

Frank Bridge (1879-1941): Fantasy for pianoquartet in fis kl.t. (1910)
  • Andante con moto
  • Allegro vivace
  • Andante con moto

Het noodlot van de Engelse componist Frank Bridge was dat hij vooral bekend werd als leraar van zijn befaamde landgenoot Benjamin Britten en door diens bekende strijkerscomposititie “Variations on a theme of Frank Bridge”. Eervol of niet: Bridge verdient beter, ook al werd hij nog tijdens zijn leven overschaduwd door Britten, aan wie hij bij diens tijdelijke vertrek naar de Verenigde Staten zijn altviool (Bridge was naast dirigent ook een uitstekend kwartetspeler) meegaf met de woorden ”Bon voyage et bon retour”. Hij zou sterven voordat Britten in 1942 terugkeerde naar Engeland.
In de tijd dat de Fantasy (dit ééndelige werk heet officieel Phantasy Piano Quartet) ontstond componeerde Frank Bridge nog in een tamelijk behoudende stijl, die weinig specifiek Engelse kenmerken vertoont maar wel een zekere invloed van Brahms en Richard Strauss. Slechts in twee flitsende scherzo-achtige tussenspelen die de dromerige thematiek van het begin doorbreken hoort men even de scherpte van Ravel en ook zelfs Skrjabin: Bridge zou zich later in nog meer progressieve richting ontwikkelen. Maar in deze Fantasy met zijn soms bijna orkestraal palet domineren de vloeiende lijnen der laatromantiek.

Ralph Vaughan Williams (1872-1958): pianokwintet in c kl.t. (1903) voor strijktrio, contrabas en piano
  • Allegro, con fuoco
  • Andante
  • Fantasia, quasi variationi, moderato.

Eén van Engelands meest bekende componisten ontwikkelde zich rustig en gestaag. Ralph Vaughan Williams was zich al vroeg bewust van zijn roeping als componist en vervulde als uitvoerend musicus slechts een paar jaar een functie als organist te Londen. Wel nam hij op latere leeftijd, in de winter van 1907-1908, nog les van Maurice Ravel. Hij ontving als hoogste lof van de Franse “maître” de uitspraak: “De enige leerling die niet mijn muziek schrijft”. Het tekent de zelfstandigheid van Vaughan Williams wiens muziek toen al de invloed vertoonde van de renaissance (Byrd, Dowland) en het Engelse volkslied.
In het tamelijk vroege pianokwintet uit 1903 (de componist was toen 31 jaar) zijn deze invloeden nog vrij sporadisch. Na een krachtige inzet verschijnt er een breed opgezette thematiek die weer aan de late Brahms doet denken. De curieuze instrumentatie (strijktrio, piano en contrabas) zorgt hier voor een opvallend donker timbre. Vaughan Williams plaatst vaak de strijkers als blok tegenover de piano, die regelmatig solistisch optreedt, zoals in het plechtige begin van het hymnische andante en in het archaïserende thema van de rapsodische finale, door de componist “Fantasia, quasi variationi” genoemd. In deze laatste twee delen van dit driedelige opus is de invloed van Brahms verdwenen en gaan Engelse componenten het beeld bepalen. Samen met zijn grote vriend Gustav Holst (“The Planets”) zou Vaughan Williams uit genoemde bronnen blijven putten, ook in zijn negen (!) symfonieën, koorwerken en liederen.

Franz Schubert (1797-1828): pianokwintet in A gr.t. opus 114, “Die Forelle“ (1819)
  • Allegro vivace
  • Andante
  • Scherzo: Presto
  • Thema met variaties: Andantino
  • Finale: Allegro giusto

Wie kan het wonder beschrijven van Schuberts zogenaamde Forellenkwintet? Het is één grote stroom van natuurlijke inspiratie, van eenvoud en melodische rijkdom. Een kostbaar geschenk uit een voor de componist moeilijke periode, het jaar 1819, waarin de inspiratie vaak stokte en Schubert naar nieuwe wegen zocht (onder meer in de opera) zonder die nog te vinden.
Het was de dilettant-cellist en houtblazer uit het stadje Steyr, Sylvester Paumgartner, die Schubert om dit werk verzocht. Wellicht heeft hij ook de wens geuit dat Schubert het twee jaar eerder geschreven lied “Die Forelle” als variatiethema in het werk zou opnemen. Het idee bleek vruchtbaar. De sfeer van het lied, van het stromende water, de natuur, het vrolijke Steyr: dit alles doorbrak tijdelijk Schuberts “writer’s block”.
Vanaf het piano-arpeggio waarmee het werk begint fonkelt en stroomt deze muziek; alleen in de doorwerking van het eerste deel zorgen dreigende passages voor wat bewolking, verder schijnt de zon. In het lyrische andante met zijn prachtige, maar nooit tragische mineur-momenten, ziet Schubert, net als trouwens in het slotdeel, af van elke vorm van verwerking: hij herhaalt dezelfde ketting van vloeiende melodieën gewoon twee maal, maar dan in andere toonsoorten. De contrabas, net als bij Vaughan Williams aan het pianokwartet toegevoegd, geeft hier geen donkere, maar een karakteristieke kruidige klank, zoals in de liedvariaties van het vierde deel, waarin het thema soms een robuuste baslijn vormt. Het pittige scherzo en de dansende finale completeren deze vijfdelige zomer-idylle.

Peter Visser

terug