homepage Stichting voor Kamermuziek

Toelichting ORLANDO QUINTET (Nederland)

A. Reicha Blaaskwintet in e kl.t. opus 88 no. 1 (1818)
  • Andante - Allegro ma non tanto
  • Andante poco allegretto
  • Menuetto: Allegro vivo
  • Finale: Allegro
Eens was de Tsjechische componist Anton Reicha een bekend en gevierd man. Na rondzwervingen door Europa en na zeven jaar in Wenen te hebben doorgebracht vluchtte hij in 1808 voor de Napoleontische troepen naar Parijs. Frankrijk werd het tweede vaderland voor deze Boheemse musicus, die opklom tot een geliefd leraar aan het befaamde Conservatoire de Paris, waar hij grootheden als Liszt en Berlioz opleidde. Zijn compositiestijl doet soms denken aan een getemde Beethoven, zijn levenslange vriend.
Reicha had een brede muzikale visie. Hierin was plaats voor experimenten op het gebied van microtonen, polytonaliteit en polyritmiek, vernieuwingen die pas in de twintigste eeuw echt doordrongen.
Zijn experimenten zijn momenteel vergeten. Maar zijn baanbrekende compositorische arbeid op het gebied van het blaaskwintet is dat allerminst. Al had hij voorgangers: in feite is Reicha met zijn 25 kwintetten de grondlegger van deze vorm van musiceren. Wat opvalt in een vierdelig werk als het kwintet in e klein is de sonore klank en de knappe polyfonie: Reicha was een specialist in het schrijven van fuga’s.
Afgezien van de donker getinte langzame inleiding is deze muziek ook in het mineur nergens somber, soms vriendelijk (variaties tweede deel), soms pastoraal-liedachtig (deel drie) of opvallend beheerst (de finale).

P. Taffanel Blaaskwintet in g kl.t. (1876)
  • Allegro con moto
  • Andante
  • Vivace
Zijn naam zal de meeste muziekliefhebbers maar vaag bekend voorkomen, maar voor de meeste fluitisten is hij een begrip: de Fransman Paul Taffanel, grondlegger van de Franse fluitschool. Taffanel was ook een baanbreker: aan het genoemde Parijse Conservatoire, waar ook híj les gaf, bracht hij meesters als Bach en andere barokcomponisten opnieuw in de belangstelling. Hij was niet alleen een begenadigd fluitist maar ook een uitstekend dirigent. Helaas verhinderde zijn dood de voltooiing van zijn fluitmethode.
We moeten Taffanel als componist ook zeker niet onderschatten. Uiteraard schreef hij veel muziek voor blaasinstrumenten, waarbij Mozart vaak zijn voorbeeld was. Al in 1879 richtte hij de Franse “Société de musique de chambre pour instruments à vent” op. Hij wilde hiermee de dominantie van de piano in muziek voor blazers doorbreken. Vandaar diverse werken voor blaaskwintet zonder piano.
Van deze composities is het driedelige blaaskwintet in g klein wel het meest bekend geworden. Het is dan ook zeer toegankelijke muziek, waarin alle instrumenten op bewonderenswaardige manier aan hun trekken komen. Bovendien houdt het compacte werk steeds de aandacht vast door zijn temperament en afwisseling. Het onstuimige openings-allegro doet met zijn Florestan-achtige inzet even aan Schumann denken. Het andante is het domein van de hoorn, die behalve het lange nobele hoofdthema ook nog een dramatische wending brengt vlak voor de terugkeer van het hoofdthema, nu in de klarinet. Een spetterende tarantella dient als finale. Hier speelt –dat zal niemand verbazen – de virtuoze fluit al zijn troeven uit. Een paar korte koraalpassages laten de luisteraar even op adem komen.

Claude Debussy (1862-1918): strijkkwartet in g kl.t. opus 10 (arrangement Mark Popkin)
  • Animé et très décidé
  • Assez vif et bien rythmé
  • Andantino, doucement expressif
  • Très modéré, très mouvementé et avec passion
Hij wilde aanvankelijk schilder worden. Maar hij werd de schilder onder de componisten: Claude Debussy, die muziek schreef die je kan zien en ruiken (een Franse musicienne over “La Mer”), de grondlegger van het impressionisme in de muziek. Hoe komt zo iemand tot het componeren van een strijkkwartet, waarbij een helder lijnenspel en een duidelijke vorm onontbeerlijk zijn?
Debussy hield, als veel grote componisten, van uitdagingen. Zo’n uitdaging vormde het componeren van een kwartet. Debussy had zijn eigen stijl en kracht ontdekt: tegelijk met déze opgave verkende hij nog een ander onontgonnen terrein: het schrijven voor orkest (“Prélude à l’après-midi d’un faune”). Zo ontstonden tussen 1892 en 1894 twee baanbrekende meesterwerken.
Het strijkkwartet baarde minder opzien dan de Prélude. Debussy was aanvankelijk onzeker - “ Ik ben wel driemaal opnieuw begonnen”- en de eerste uitvoeringen werden aarzelend ontvangen. Maar na een lovende bespreking door componist Dukas begon het kwartet zijn zegetocht, die nog steeds voortduurt. Zo geliefd werd het werk, dat de bekende Amerikaanse fagottist Mark Popkin een in 2001 bekroonde, ingenieuze bewerking voor blaaskwintet maakte, samen met het kwartet van Ravel. Bij Debussy gaan heldere vorm en subtiel kleurenspel hand in hand; één basismotief (de inzet) beheerst alle delen.
Een meesterworp is het tweede deel, een ritmisch geraffineerd scherzo. In het mijmerende andantino brengt Debussy een intieme groet aan zijn oudere collega César Franck.

Peter Visser

terug