homepage Stichting voor Kamermuziek

Shaer trio

Franz Schubert (1797-1828): Pianotrio nr. 1 in Bes gr.t. opus 99 (1827)
  • Allegro moderato
  • Andante un poco mosso
  • Scherzo: Allegro
  • Rondo: Allegro vivace
Een opgewekt werk uit een zware tijd. In 1826, het jaar van Schuberts eerste pianotrio, zat alles tegen. Sollicitaties mislukten, de hoofdpijn waar de componist na zijn ernstige ziekte in 1823 vaak aan leed, kwam weer opzetten en de kilte van Wenen benauwde hem. Het trio in Bes bewijst evenwel dat Schuberts inspiratie nauwelijks werd beïnvloed door uiterlijke omstandigheden, en tevens dat hij een grote geestelijke veerkracht bezat die hem geheime bronnen deed aanboren om zijn aardse taak te volbrengen.
Qua sfeer en timbre moet men bij het overrompelende begin van genoemd pianotrio al snel denken aan het befaamde “Forellen-kwintet”: dezelfde transparante, parelende pianoklank tegenover de milde strijkers, waarbij Schubert opvallend veel van het hoge pianoregister gebruik maakt. Samen met het eindeloos zingende tweede thema bouwt de componist een monument van klankschoonheid met behoud van spanning en contrast. In welluidendheid wordt dit eerste deel zo mogelijk nog overtroffen door het volgende andante met zijn rustgevend cello-gezang, overgenomen door de viool en later afgewisseld door een licht Hongaars getint mineur-middengedeelte waarin de piano domineert. Het flonkerend dansante scherzo met zijn wiegend trio trio-lied wordt in passende sfeer gevolgd door een finale als een vrolijke natuurwandeling, waarin halverwege iets wonderbaarlijks gebeurt: na een spannende stilstand op een klopmotief verschuiven opeens de accenten en wordt de tweekwartsmaat omgebogen tot een driekwartsmaat, zó natuurlijk dat men het nauwelijks merkt.

Hans Henkemans (1913-1995): Pianotrio (1935)
  • Allegro con brio
  • Adagio
  • Allegro molto
  • Adagio
  • Allegro con brio
Er bestaat zoiets als het “geval Henkemans”. Tot 1970 bezat deze musicus een grote naam als componist (pianomuziek, concerten) en pianist en had daarnaast een praktijk als psychiater. Na dat jaar hoorde men nauwelijks meer iets van hem. Waarom? De oplossing: een muziekartikel, waarin Henkemans stelling neemt tegen de toenmalige avant-garde, en waarin hij de “muziek”, het vertellen van een muzikaal verhaal, stelt tegenover de “soniek” (louter klank) van de generatie Reinbert de Leeuw. Laatstgenoemde bekende avantgardist maakte Henkemans daarop in een vuurspuwend artikel met de grond gelijk. Exit Henkemans.
Hoe jammer dat is kan men horen in het pianotrio, dat Hans Henkemans op zijn 22e jaar schreef voor twee leden van het Concertgebouworkest en pianist George van Renesse. Mogelijk is het werk in die periode éénmaal uitgevoerd. De componist vertelt hier inderdaad een boeiend, compact verhaal in vijf aan elkaar gesmede delen met een wel degelijk eigentijds idioom dat vaak aan zijn leraar Willem Pijper doet denken, maar dan minder scherp, in langere lijnen. Het vergeten werk werd in 2014 herontdekt door dirigent-pianist Eduard Spanjaard, die in datzelfde jaar met zijn trio “Belle Image” de première verzorgde.

Maurice Ravel (1875-1937): Pianotrio in a kl.t. (1914)
  • Modéré
  • Pantoum (Assez vif)
  • Passacaille (Très large)
  • Final (Animé)
“Ik heb mijn trio willen voltooien alvorens mij voor de krijgsdienst te melden.” We mogen blij zijn met de beslissing die de zeer vaderlandslievende componist Maurice Ravel in 1914 nam. In het geweld van de eerste wereldoorlog zou deze antiheld waarschijnlijk al zijn fantastische muzikale ideeën zijn kwijtgeraakt.
Ravels inspiratie in dit indrukwekkende opus is overigens niet zoals men zou verwachten puur Frans, maar meer Baskisch getint, zoals hij zelf aangeeft, samen met de opmerking dat “het werk geheel in Saint-Jean-de-Luz (Ravels geboorteplaats in het Zuid-Franse Baskenland) werd gecomponeerd”.
De componist staat hier op de grens van het impressionisme, culminerend in de kleurenpracht van zijn ballet Daphnis et Chloé (1912), en een vroeg soort neo-classicisme. Ravel vond zijn trio “bijna te klassiek” en vergat daarbij het feit, dat bijvoorbeeld het zwevende ritme van het beginthema gebaseerd is op de onregelmatige ritmiek van een Baskische dans, terwijl de titel “Pantoum” boven het snelle tweede deel wijst op de muzikale invloed van een Oosterse dichtvorm. Dit deel biedt de viool een staalkaart aan virtuoze effecten. Rustiger wordt het muzikale beeld in het derde deel, een passacaglia met een breed, nobel basthema, waarin Ravel op persoonlijke wijze impressionisme en classisisme verenigt. Prachtig rondt de finale het werk af, ook al door met zijn onregelmatige vijfkwartsmaat op het eerste deel terug te grijpen. Nog eenmaal keren we hier terug naar het klankrijke impressionisme van de “Daphnis”.

Peter Visser

terug